Wanneer
mensen die een interesse hebben in Zenboeddhisme de afgekorte term ‘zen’
gebruiken, doet mij dit onbewust vermoeden dat er een essentieel verschil
bestaat tussen deze later ontstane variant op de leer van de Boeddha en de in
India ontstane filosofie van de Dharma. Primair lijkt het verschil erin te
bestaan dat de oorspronkelijke leer van de Boeddha een denk-systeem was dat
moest dienen als basis voor meditatie. Een serie uitgangspunten, of
fundamentele waarheden die de Boeddha formuleerde na zijn verlicht worden onder
de Bodhiboom. De in China ontstane leer van het Zenboeddhisme, die een
combinatie is van Taoïsme en Boeddhisme, legt veel meer de nadruk op intuïtieve
inzicht, waar men met het verstand niet bij kan. Ik ben geneigd deze twee
systemen als min of meer verschillende religies te beschouwen.
In zijn
lange loopbaan als spiritueel leraar benadrukte de man die het Rad van de Dharma
‘in beweging bracht’ zo’n 600 voor Christus, dat alles wat goed is terug te
voeren valt op het juiste inzicht en alles wat onheil brengt op het ontbreken
daarvan. Er ligt in het Boeddhisme geen dogmatische verplichting op het
aanvaarden van de leer, maar evengoed wordt ervan uitgegaan dat iedereen die de
basis van de leer serieus in overweging neemt, uiteindelijk niets anders kan
doen dan ermee instemmen. Meditatie en matiging van levensstijl kunnen hierbij
van groot nut zijn, maar zonder inzicht, de juiste gerichtheid van de geest,
hebben die geen blijvend effect. Uiteindelijk is het doel van het Boeddhisme
het bevrijdende inzicht, dat de mens doet afzien van handelingen die negatief
karma opwekken, zodat er op termijn er geen nieuwe zelfgefabriceerde ellende
meer wordt gecreëerd.
In dit
verband heeft de Boeddha het steeds weer over de intentie waarmee je
handelingen verricht. Het Boeddhisme is in hoge mate een ethische
levensfilosofie. Er wordt vaak gezegd dat het Boeddhisme de gulden middenweg
propageert, maar belangrijker dan die gulden middenweg als methode, is de reden
waarom die weg te verkiezen is boven de weg van overdrijving, de weg van teveel
hartstochten. Wie het aan het fundamentele inzicht ontbreekt dat een overmatige
hartstocht geworteld is in een te grote verwachting, die weer verbonden is met
een onrealistische kijk op het leven, kan zich niet matigen. Een discipline die
gebaseerd is op een formele onthouding van schadelijke dingen, kan niet
standhouden als deze wordt blootgesteld aan meer verleidingen dan de
voorspelbare veilige discipline van het kloosterleven. Een discipline kan wel
stand houden als de beoefenaar ervan goed doordrongen is van de intrinsieke
waarde van zijn getemperde levensstijl en zijn onthouding niet alleen ziet als
een beperking van zijn vrijheid, ten behoeve van een mooie spirituele beloning
in de toekomst. Een geestelijke discipline kan blijven groeien en zich staande
houden ‘op de marktplaats’ als deze berust op inzicht en wordt gewaardeerd om
zichzelf.
Als we de
boeddhistische leer van de intentie vergelijken met de praktijken van sommige
Zenmeesters, die zich konden overgeven aan alle genoegens van het leven,
inclusief veel seks, dan lijkt het vreemd om aan het woord Zen nog de term
Boeddhisme te willen koppelen. Want van onthouding is bij veel zenmeesters van
een meer rebelse natuur, zoals Ikkyu, weinig sprake. Er was in Japan zelfs een
vrouwelijke zenmeester die haar leven lang werkzaam bleef in de prostitutie.
Het Boeddhistische aspect in het leven van zen-beoefenaren was het besef dat
het grote inzicht, de spirituele bevrijding een reële mogelijkheid was, maar ze
hadden lang niet altijd de behoefte om hun leven aan banden te leggen en braver
te zijn dan de gemiddelde burger. Sommigen gedroegen zich zelfs een stuk losbandiger.
De intentie werd bij hen niet vertaald als je onthouden van bepaalde
handelingen om te voorkomen dat daar slechte vruchten uit zouden voortkomen.
Eerder zagen ze een halfslachtige levenswijze, een verdeelde geest als een
kwalijk iets, dat tot verkeerde resultaten zou leiden. Want wie met zijn geest
zich ergens op richt, zonder er volledig in op te gaan kan de concentratie niet
opbrengen op alles buiten te sluiten wat niet tot de essentie van het leven
behoort.
Zen komt van
Ch’an en het Sanskrietwoord Dhyana, wat ‘concentratie’ betekent. Uitspraken van
een zenmeester als ‘Ik eet als wil eten,
ik pis als ik moet pissen, ik slaap als ik wil slapen’, gaan niet uit van het
vermijden van schadelijke gedragingen, zoals de Boeddha propageerde. Ze
veronderstellen het schadelijk worden van willekeurige handelingen, wanneer de
geest terwijl men met de activiteit bezig is, aan honderd andere dingen denkt
en niet met alle energie gericht is op dat wat nodig is. Dit verstrooid zijn
van de geest, de afwezigheid van de concentratie, is het te vermijden kwaad in
Zen.
De Zen traditie
heeft natuurlijk ook grote denkers voortgebracht, maar in eerste instantie
denken we bij Zen niet aan filosofen. Eerder aan mensen die dicht bij de natuur
staan, die een gedicht voordragen, bloesems ruiken en urenlang zich
concentreren op een onlogische Koan. Of aan Samurai-krijgers die niet zozeer
het geweld uit de weg gaan, als wel de gewelddadige inhoud van een verdeelde
geest. Met een geconcentreerde geest, is er slechts de handeling van het
gevecht en kan er geen kwade intentie omhoog komen. Zen is niet denken, maar
doen. Boeddhisme is niets doen, voordat je er goed over hebt nagedacht. De
wegen zijn verschillend, maar het beoogde doel hetzelfde. Het vermijden van
onnadenkend handelen dat voortkomt uit het toegeven aan gemakkelijke impulsen.
De Zen-boeddhist heeft aandacht voor de handeling en komt daarmee tot een kalme
geest. De traditionele boeddhist heeft aandacht voor de werking van zijn geest
en komt daardoor tot wijs handelen.
Sven Snijer